Circulaire economie en de uitstoot van afvalverwerking in het klimaatplan: mooie doelen, maar lukt het ook?

De laatste jaren groeit het besef dat ons grondstofgebruik en de broeikasgasuitstoot nauw met elkaar verbonden zijn. Voor Vlaanderen zou volgens onderzoek van VITO voor de Vlaamse Milieumaatschappij meer dan de helft van de uitstoot materiaalgerelateerd zijn. Circulaire strategieën om grondstofgebruik te minderen en kringen te sluiten bieden dan ook enorme opportuniteiten. 

Het plan erkent dit expliciet door te mikken op een afname van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie met 30% tegen 2030. Dat klinkt erg ambitieus, al zijn we met die doelstelling nog geen koploper. Buurland Nederland mikt op een daling van 50% van het gebruik van mineralen, fossiele grondstoffen en metalen tegen 2030. Zulke materiaalrichtlijnen zijn een prima idee, ze geven ‘richting’ aan het beleid.

En verder?

Het plan is zuinig met cijfers in het luik circulaire economie. Het mikt op een daling van de hoeveelheid huishoudelijk restafval per inwoner van 146 naar 100 kg per inwoner tegen 2030, en een ‘gelijkaardig percentage’ voor bedrijfsafval. Dat blijft vaag, wellicht moeten we dit lezen in het kader van het Vlaams regeerakkoord om “minstens 50% van de recycleerbare fractie van huishoudelijk én bedrijfsafval bijkomend [te recycleren].”

Ook de maatregelen op vlak van nieuwe businessmodellen, circulaire aankopen, green deals, aangepaste wettelijke kaders en nog veel meer blijven erg oppervlakkig. Bovendien zijn ze onvolledig. Het is duidelijk dat dit pakket nog lang niet rijp is, en dat klimaatimpact, budget en timing nog niet becijferd zijn. Mogelijk (en hopelijk) komt dit samen in de roadmap circulaire economie dat volgens het plan nog moet volgen.

Wat met de uitstoot van afvalverwerking?

De belangrijkste reden waarom de maatregelen niet de nodige aandacht krijgt in het klimaatbeleid is zonder twijfel de berekeningsmethode van de uitstoot. Die wordt territoriaal bepaald, waardoor de voetafdruk van in het buitenland geproduceerde goederen zogezegd de verantwoordelijkheid is van andere landen. Nochtans zijn de geïmporteerde emissies dubbel zo groot als de uitstoot op het Vlaams grondgebied.

We kunnen die ‘buitenlandse emissies’ met lokaal beleid wel degelijk flink reduceren. Maar laten we ons in dit stuk beperken tot de uitstoot die wel officieel deel uitmaakt van het huidige becijferde klimaatbeleid: de emissies uit afvalverwerking. Ze bedragen ongeveer 5% van de non-ETS uitstoot, goed voor 2,3 miljoen ton CO2-eq in 2017. Veruit het grootste aandeel van de uitstoot is afkomstig van afvalverbranding en stortplaatsen.

De uitstoot van afvalverwerking is met 20 procent gedaald sinds 2005. Die substantiële reductie is vooral te danken aan de afbouw van stortplaatsen (en het opvangen van stortgas), waardoor de methaanuitstoot is gehalveerd. Het is een fel contrast met de uitstoot van afvalverbranding, die tussen 2005 en 2017 is gestegen met 46 procent (of ruim 400.000 ton CO2-eq), wat opvallend gelijk loopt met de toename van afvalverbranding.

Het plan wil in 2030 landen op -50 procent ten opzichte van 2005, goed voor een reductie van 1,4 miljoen ton CO2-eq. Tot 2017 daalde de uitstoot slechts een half miljoen ton. Dat betekent dat we een flinke versnelling hoger schakelen de komende tien jaar. Het valt op dat men 400.000 ton wil reduceren bij stortplaatsen, en slechts 300.000 ton bij afvalverbranding. Verbranding zal dus in 2030 nog altijd meer uitstoten dan in 2005 (!).

Dat de stortplaatsen minder zullen uitstoten maakt deel uit van de verwachtingen binnen het bestaande beleid. Het is echter niet duidelijk hoe, want het laaghangend fruit is geplukt. Zo wordt bijna geen organisch afval meer gestort. In elk geval, het extra beleid geeft vooral aandacht aan de afbouw van de emissies uit afvalverbranding. Een prima zaak, want tot nu toe kreeg dit aspect weinig aandacht.

Hoe krijgt het plan de uitstoot van afvalverbranding omlaag?

Het plan gaat uit van een sterkere selectieve inzameling van organisch-biologisch afval, van 50 procent bijkomende inzameling van recycleerbaar afval van huishoudens en bedrijven, en een verviervoudigde sorteer-en recyclagecapaciteit voor kunststoffen (zodat verbranding wordt vermeden). Tegen 2022 gaat men bovendien uit van een daling van huishoudelijk (en vergelijkbaar bedrijfs)afval van 220.000 ton. 

Minister Demir zal zich moeten reppen met snelle maatregelen, want die daling van het ingezamelde afval is nog niet in zicht. Als het toch lukt, zou de verbrandingscapaciteit in 2022 met 10% kunnen dalen. Trekken we de opgesomde maatregelen verder, dan zou tot 25% van de verbrandingscapaciteit kunnen sluiten tegen 2030, met een daling van 300.000 ton emissies als gevolg. 

Capaciteitsdaling heeft planmatige aanpak nodig

Erg relevant voor de dossiers die vandaag op tafel liggen, denk maar aan de vergunningsperikelen van de ISVAG-oven, is het terechte voornemen dat de verbrandingscapaciteit die overblijft “het hoogst mogelijke energetisch rendement en [de] laagst mogelijke uitstoot [moet] hebben.” Dat betekent dat men steeds zal kiezen voor hoogwaardige warmtevalorisatie, denk bv. aan warmte voor de industrie. 

Tegelijk zal een stelselmatige afbouw van de verbrandingscapaciteit plaatsvinden. Het plan wil beginnen met de minst performante capaciteit of die met de hoogste uitstoot (naar analogie met de aanpak bij de afbouw van stortplaatsen). Ovam moet dus een goede methodologie opzetten en een planmatige aanpak hanteren met een een zinvolle geografische spreiding en optimale warmtebenutting als gevolg.

Tussen 2030 en 2033 komt 65% (of 1.500.000 ton) van de verbrandingscapaciteit einde vergunning. Het plan geeft aan dat vanaf dan enkel nog installaties worden toegelaten die noodzakelijk zijn voor de capaciteitsbehoefte en compatibel zijn met een CO2-neutrale samenleving in 2050. Voor CO2-captatie mikt men pas op 2050. Het idee is goed, maar waarom zolang wachten?

Een prijs op CO2-uitstoot: ook voor eindverwerking van afval

De CO2-kost voor eindverwerking van afval is 0 euro, wat in tijden van klimaatcrisis onaanvaardbaar is. Om te beginnen kunnen we de milieuheffing op verbranding (momenteel op €13) optrekken. In Nederland is die in 2019 meer dan verdubbeld, naar ruim €32. Een prima idee, want we weten dat het verhogen van de kostprijs van afvalverbranding zeer doeltreffend is om meer aan preventie en recyclage te doen.

Anderzijds is het nodig om CO2 rechtstreeks te beprijzen. Gemiddeld gezien ligt de koolstofintensiteit van energie uit een afvaloven in Europa op 580g CO2eq per kWh, beduidend meer dan een efficiënte gasinstallatie. Daarom doen voorstellen de ronde om de afvalverbrandingssector verplicht in het ETS systeem te brengen. Mogelijk komt dit aan bod in de volgende herziening van het EU ETS (in kader van de Green New Deal).

Anderzijds hebben lidstaten op basis van artikel 24 van de ETS richtlijn de mogelijkheid om (onder andere) verbrandingsovens in de scope van het ETS te brengen. In Litouwen is er het voorbeeld van de Fortum Klaipeda co-verbrandingsoven, die zowel industrieel als huishoudelijk afval verwerkt, en in de ETS is gebracht. Het bedrijf heeft in 2018 bijna voor 100.000 ton CO2 certificaten moeten aankopen op de markt. Het kan dus.

En waarom niet in Vlaanderen? Een transportnetwerk voor CO2 wordt weldra uitgebouwd in de industriële clusters, zoals het klimaatplan en het regeerakkoord aankondigen. Dit zijn ook de plaatsen met de beste mogelijkheden tot energievalorisatie en transport (via scheepvaart). De overheid kan er via CO2-beprijzing en een vergunningsbeleid voor zorgen dat nieuwe verwerkingsinstallaties uitgerust moeten zijn met koolstofafvang.

Even naar Nederland kijken

In Nederland hebben ze dat begrepen. Niet alleen is de milieuheffing meer dan verdubbeld, in het klimaatakkoord is ook een CO2-heffing voor de industrie opgenomen. En die geldt ook voor afvalverbranding. Dat leidt tot allerlei proefprojecten, zoals het in centrale in Twence of de oven in Duiven, dat sinds dit jaar 60.000 ton CO2 opvangt, bij wijze van test. Ook in Noorwegen plant men dergelijke projecten.

Dit is uiteraard geen vrijgeleide voor het eeuwig voortbestaan van verbrandingsovens. In een circulaire economie gaan we stelselmatig weg van dit soort eindoplossingen. Voor het klimaat moeten we echter snel schakelen. In de planmatige aanpak van Ovam moet men zoals het klimaatplan aangeeft een capaciteit handhaven die in lijn ligt met een klimaatneutrale samenleving. 

We hebben met Lydia Peeters, Hilde Crevits en Zuhal Demir drie nieuwe ministers die zich met de industriële transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie zullen bezighouden. Voor minister Demir is het de komende maanden en jaren een uitgelezen kans om circulaire economie en het afvalbeleid nadrukkelijk op die industriële agenda te zetten. Kortom, een opportuniteit om een stempel te drukken op de toekomst.

Klimaatbeleid Afvalbeleid

Meer over Klimaatbeleid, Afvalbeleid